wat ik nog weet



Van de eerste bibliotheek herinner ik me eerst alleen nog de boeken. Pietje Puk.

Dan alsnog de eerste keer. De kartonnen lidkaart. Schots en scheve datumstempels.

Mijn kinder-ik vond het een wonder. Zomaar boeken mogen kiezen en lezen en nieuwe boeken komen kiezen en meer lezen en nog en weer en meer, stempel na stempel na stempel.

Welke bib? Runkst? Begijnhof?

We verhuisden en ik moest fietsen. Van de Platwijers naar Terdonk. De school, de kerk, de chiro, de sporthal en de bibliotheek op een kluitje, bijeengeveegde stuifduinen.

Later is er de Provinciale Bibliotheek aan het Dusartplein. Ik was zestien en woonde alleen. Lange nachten zat ik bij de kachel in mijn keukentje en las reisverhalen, boeken over geesten en tarot en ufo’s.

Er is de leesopdracht voor Engels. Ik ga pas een dag voor de deadline op zoek naar het dunste boekje van Shakespeare. Ik zie mij nog. Ik sta daar weer. Zovéél Shakespeare. Het wordt A Midsummer Night’s Dream.

LP’s. Lou Reed. Thuis voorzichtig met de naald om niks te krassen.

1989. Niemand wist nog van internet. Ik goochelde het kind in mijn buik tevoorschijn uit boeken. Hoe het bladzij na bladzij groeide. Het lijstje met vreemde woorden.  Navelbandje. Luiersluiting. Borstkompres.

Plots sta ik op de Kouter. Is dit de bibliotheek van een grootstad? Wat is het plafond laag, de bibliotheek afgeleefd en groezelig. Ik loop een beetje verloren in de onbekende plattegrond van een nieuw leven. Het tl-licht flikkert in de steegjes tussen de rekken.

Even zingt de bibliothecaresse weer Limburgs, in een dorpsbibliotheek die nog soberder is en maar soms even open. Het dorpje heet Heks en heeft een kasteel en een graaf, een kruidenier en een postkantoor, een bank, vier straten en een bibliotheek met hoge lichte ramen. Langs de schapenwei, langs de kasteeldreef, wandel ik met een knuistje in mijn vuist om verse prentenboeken, brood en melk.

Dan meert een schip aan. Een boekenboot vaart de stad in, legt aan op het Gentse Zuid. Hier lees ik hoe ik een toog moet metselen. Waterleiding kan leggen. Pas later kom ik de dichters tegen. En Gogol. Cortázar. Ik vind er mezelf. Vul hier een kier van vijf millimeter. Dunner dan een Pietje Puk.

Er is de bibliotheek in de Frans Van Ryhovelaan. De vriendelijke bibliothecaris. Agatha Christie en de Latijnse namen van kamerplanten.

De bibliotheek in Ledeberg. Marc de Bel en Harry Potter. Kiekeboe. Spreekbeurten over de olifant, Kenia. De steile trap. Streng toezien dat dochters steun zoeken bij de leuning. De jongste – blutsen en builen – die op een dag toch zal vallen. De geschrokken bibliothecaresse, toegesneld vanachter haar krappe balie onder de trap waar zij wegkruipt om plaats te laten voor onze boeken.

Er volgt een latrelatie met twee bibliotheken in Brussel. Een Nederlandstalige. Een Franstalige. Gescheiden van balie en rek.

De Arabische en Turkse boeken en sloebers in de Blazoenstraat, Brugse Poort. Buiten uitbundig voetballen en rond bankjes hangen. Hier binnen beleefd - mefrouw mefrouw - aanwijzingen bedelen bij de bibliothecaresse, bladerend naar antwoorden voor school.

Ik neem afscheid van de stomende Oost-Vlaamse boekenboot en spoel aan in Oostende. Het eb en vloed van de toeristen die internetten. De senioren en hun kranten. De slapende zwerver met zijn stinkende wintersokken die mij en mijn neus rek na rek verder wegjaagt van zijn zetelhoek. De klasjes en hun stemmetjes en dat ze stil moeten zijn maar oei wat is dat moeilijk. En de boeken. Overal boeken. En cd’s. En stripverhalen. Films. Tijdschriften. Recepten. Tekeningen. Foto’s. Routes. Formules. Patronen. En uitzichten.

En de bibliotheken van Middelkerke, Brugge, Blankenberge, Evergem, Buggenhout, Leuven, Genk, As, Antwerpen, Rotterdam, Parijs, Aberystwyth, Toronto, Montréal, New York.

En al de bibliotheken die ik vergeet.

En al hun boeken die ik nog weet.