JUTTEN - een schets


Thé had voorgesteld om op een ander strand te gaan rapen, een heel eind verder noordwaarts, op het brede stuk bij de duinen waar haast nooit iemand kwam.

Er liep geen pad, dus alleen in verlengde weekends en op vakantiedagen namen wandelaars de moeite om tot hier te dwalen, vaak een hond achterna, die uitgelaten weigerde terug te komen en z’n baasjes kilometers verder voortjoeg dan hun oorspronkelijke idee van even uitwaaien was geweest.

Vandaag liep er niemand.

Er woei een scherpe wind, zoals de weerman het vanmorgen nog zo juist had verwoord. Norse wolken joegen over onze hoofden het binnenland in.

"Beginnen we hier al?"

Thé schudde het hoofd en ploegde vastberaden door het duinzand.

Ik deed wat ik altijd deed als Thé wist waar hij heen moest. Ik keek niet eens meer om me heen en stapte gewoon in zijn kielzog en in zijn voetstappen in het zand. Toen hij abrupt stopte, botste ik blind tegen hem aan.

"Wat is dat daar beneden?" Hij snokte kort met zijn kin naar iets op de vloedlijn.

Het leek zo hard op een mens dat het wel een kluwen van hout en zeildoek moest zijn.

Thé stortte zich het duin af, met grote sprongen. Toen ik hem eindelijk had ingehaald, konden we al zien dat het geen drijfhout was. Een bleke hand lag met de palm naar boven naast doorweekte kleren. De vrouw zelf lag op haar buik.

We zwegen en keken. Niet naar elkaar. Thé was nooit geïnteresseerd in wat een ander zag of dacht. En ik durfde niet bewegen. Misschien uit schrik dat de vrouw recht zou springen, de kletsnatte haarbos die nu heen en weer schoof in het wegtrekkende water over haar ogen gekleefd.

"Die is dood," zei Thé, deed een stap naar voren en schopte even tegen haar kousenvoet, zoals je tegen een vuilbak schopt waarin je denkt dat een rat zit.

Ze bewoog niet.

"Ligt er nergens een stok? Nee?" We zagen niet meteen iets wat op een stok leek, dus liepen we terug naar de vormeloze klont op de vloedlijn.

Ze lag helemaal stil nu, de golfjes geraakten al niet meer tot bij haar, zodat ze een definitieve compositie had bereikt, haar haren en haar kleren, haar voeten en haar handen lagen nu zo perfect stil dat het was alsof een schilder haar had verzocht om deze pose aan te nemen.

"En nu?" Het waren de eerste woorden die ik uit mijn keel kreeg sinds we haar vanaf de duintop hadden zien liggen.

"Nu? Nu niks," zei Thé. Hij schopte ook nog eens tegen haar andere voet, daar zat de schoen nog omheen.

"Kom, ginder spoelt altijd veel aan, iets met de stroming en zandbanken." En hij was al weg, zonder om te kijken, hij wist zo ook wel dat ik zou volgen.

Ik volg altijd.