Lek
Het was een veel te lange dag geweest. Twee interimmers
waren niet komen opdagen en de kassa liep vast en toen het vanmiddag hard
hagelde wilde de automatische schuifdeur niet sluiten, zodat ze heen en weer
had moeten rennen tussen de kassa en de zondvloed die ze probeerde te stelpen
met een dweil, voorovergebogen en met blote handen, want de mopper was nergens
te bekennen en ze had geen tijd om ook nog handschoenen aan- en uit te trekken,
de steeds langere rij klanten had haar steeds wreveliger staan aankijken,
terwijl ze als een bezetene de smeltende hagel naar buiten probeerde te vegen voordat het vocht in de kartonnen displays met snoep en batterijen kon kruipen.
Ze voelde haar wangen nog gloeien nu ze eraan terugdacht. Of was het koorts.
Ze voelde zich al de hele dag alsof alles te droog was,
haar lippen, haar neus, en ze had dorst, haar fles water was een uur voor
sluiting leeg geweest, maar er was niemand aan wie ze kon vragen om even water
te halen, haar maatje zat thuis met een kruisband en de assistent had zijn
bureau zitten kuisen.
Ze was er bijna, het gewicht van de boodschappen sneed in
haar handen, normaal kocht ze nooit zoveel als ze te voet was, maar haar ex had
haar fiets gebruikt en nu was de band lek en ze moest hem nog vragen hoe ze die
kon herstellen.
De regen begon van de rand van haar kap in haar gezicht
te druppelen en haar kousen werden nat, de laarsjes die ze aanhad waren nooit
waterdicht geweest maar ze had nog even geen geld om andere te kopen en van
haar sneakers was een zool afgescheurd.
Haar neus begon nu ook nog te lopen maar ze wilde haar
boodschappen niet neerzetten op de grond in de regen, dus had ze geen hand
vrij, ze snoof om het snot terug te hijsen, er was hier niemand op straat om het te
horen.
Nog drie meter tot de hoek, de vuilniszak die gescheurd
was hadden ze niet meegenomen, meeuwen hadden de inhoud over de stoeptegels
gesmeerd, ze moest opletten dat ze niet uitgleed, de regen, het straatlicht, ze
werd er een beetje duizelig van.
Om de hoek duurde het een twee drie tellen eer ze in de rommel voor de
deur haar eigen zitbank herkende. Een kastje. De stoelen. De televisie, had
iemand die al meegenomen?
Ze begon te gloeien zoals haar wangen vanmiddag, haar vel
zat te krap, ze stapte verdoofd naar de sofa en zette er de boodschappen op,
twee zakjes, het duurde even eer haar vingers weer recht wilden trekken, door
de kou duurde het nog wat langer dan anders.
Ze wist niet dat dit kon. Misschien kon het ook niet.
Waar bewaarde ze haar huurcontract. In een map op de bovenste plank van het rek
naast de kleerkast.
Ze zag alleen maar planken. Een hoop planken die ooit een
bed waren geweest. En zakken, dozen, waar waren haar kleren, de foto’s die ze
voorzichtig in een boek had geplakt, uren had ze zitten prutsen om alles
symmetrisch te krijgen zonder lijmvlekken te maken.
En de planten? Waar waren de planten?
Een auto reed voorbij, het licht van de koplampen
weerkaatste in de plassen rond haar voeten, ze werd misselijk, draaierig, moest
nu gaan zitten, de zetel was doorweekt, maar ze zag niet hoe ze een stoel van
tussen de rommel kon trekken, dus ging ze zitten.
Haar mantel werd nat, de broek van haar uniform, haar
onderbroek. Ze sloeg haar handen voor haar mond in een poging het kokhalzen te
stoppen, er zat altijd al een foute verbinding tussen haar hoofd en haar maag
en al dat water dat door de goot naar het riool liep, het ruiste zo luid, in
het lantaarnlicht kleurden de regendruppels oranje, speldjes die naar haar ogen
schoten, ze voelde hoe snot op haar bovenlip liep.
Ze probeerde te beslissen wie ze kon bellen, haar zus zat
op Kreta, misschien toch maar haar ex, ach nee de batterij van haar telefoon
was al de hele dag leeg, ze was vanmorgen de lader vergeten en op het werk had
iedereen duurdere merken, alleen zij had nog altijd geen smartphone.
Klaar
Ze was net klaar met stofzuigen toen ze haar telefoon
voelde trillen in de zak van haar schort. Een berichtje. Van wie? Niemand
stuurde haar op dit uur berichtjes.
Sweety, echt waar, vanavond praat ik met haar en
slapen we samen
Ze staarde. Ze staarde en staarde en alle puzzelstukjes
vielen ineen en uiteen in één vloeiende beweging.
vanavond praat ik met haar en
Er hijgde een ongezonde roffel in haar borstkas, ze
snakte naar adem en in een poging om haar kraagje losser te rukken trok ze twee
knopen kapot, ze rolden over de grond, dwaze knikkers.
Ze had zijn kinderen gebaard, ze grootgebracht, zijn
neuroses verdragen en zijn fetisj verteerd. En nu was het over? Was hij klaar
met haar? Trok hij een verse del uit de zak van zijn colbertje? Ze wroette in haar schort naar een zakdoek, frommelde die
tegen haar mond, beet erin, had zin om er met haar tanden een stuk uit te
scheuren, om als een hond al hun huislinnen te lijf te gaan, en zijn wasgoed,
zijn pakken, god weet hoeveel hoerenzweet ze al uit zijn kleren had gestreken.
Ze gromde plots hardop, steeds luider van diep uit haar
keel, de kat schoot weg onder de kast maar het kon haar niks schelen, klotekat,
ze hield helemaal niet van katten, ze had altijd een hond gewild, of een bak
vissen, maar niet dat onbetrouwbare rotkarakter van katten met hun valse
tandjes.
Ze sloeg zijn kussen uit de zetel, stampte erop, raapte
het op en mepte het razend tegen de hoofdsteun van de zetel, sleurde de
ritssluiting open die bleef hangen omdat ze te ruw was. Ze wrikte er de vulling
uit, scheurde die in twee, pulkte de stukken daarna bezeten in steeds kleinere
snippers.
O wat deed dat deugd. Wat deed het ongelooflijk veel
deugd om Zijn Heilige rugkussen te slopen. Ze begon hardop te doen alsof ze kon
lachen. Haha! Haha! Het klonk hard en griezelig, de kat schoot onder de kast
vandaan naar de keuken.
Toen de vloer vol gesneeuwd lag met uiteengerukte vulling
voelde ze zich plots moe. Ze nam de puinhoop in zich op, wist al hoe moeilijk
het zou zijn om die synthetische pluizen uit het tapijt te zuigen, maar ze
wilde niet dat het haar iets kon schelen. Ze besloot om nooit meer te
stofzuigen. In ieder geval niet zolang hij hier nog woonde. Of zij. O god hoe
moest het nu verder. Ze had nog zoveel te doen deze week en dan plots ook nog
deze ellende.
Lijstjes vlogen voorbij, tandarts, sportbroek, het
weekproject van de jongste, de groenten die ze zou ophalen bij haar moeder, de
afspraak met de garage.
Nee!
Ze greep haar hoofd vast. Schudde het heen en weer.
Nee!
Alles en iedereen kon de boom in. Dat hij deze week maar
eens prettig zijn plan trok met al haar lijstjes. Ze keek op haar horloge, werd
plots onwerkelijk rustig.
Nog een heel uur voor ze allemaal thuis zouden zijn. Ze
verzon wat ze mee zou nemen. Haar meest comfortabele ondergoed, wat boeken,
haar leesbril, een pak chocola.
Haar telefoon en de pluizen, die liet ze liggen.
Een betere
Ik koop je een nieuwe. Een betere. Eén met meer pixels.
Ze staren allebei naar de telefoon in zijn hand, het
scherm is gebarsten en er half afgevallen, de groef waar de oplaadkabel in
hoort is toegeknepen. Nee, dat ding is hopeloos verloren.
Sorry, echt sorry, ik koop je straks al een nieuwe.
Hij kijkt haar ongemakkelijk aan en dan snel terug weg,
de telefoon in zijn hand, en ze blijven maar staren, het wordt hoe langer hoe
ongemakkelijker, hij weet duidelijk niet wat hij met het kapotte ding
aanmoet, het stuk afval aan haar geven of nog even vasthouden of staat hier
ergens een vuilbak. Voor zo’n kapotte telefoon krijg je vast nergens korting.
Zij duwt haar nagels in haar handpalm. Ze had de foto’s
van hun vorige vakantie nog niet op haar laptop gezet, en die van mama toen ze
nog goed was.
Er springen tranen in haar ogen dus kijkt ze naar de tram
die voorbij glijdt, knijpt haar ogen halfdicht, probeert haar klieren terug
onder controle te krijgen.
Liefje, sorry, sorry, echt waar.
Hij raakt kort haar arm aan, dan valt zijn hand terug,
machteloos.
Niks aan te doen, piept ze en plopt met haar lippen, niks
niks meer aan te doen. En ze trekt de telefoon uit zijn hand, duwt die diep in
haar jaszak, misschien is er ergens wel een reparatiezaakje dat de foto’s nog
uit dat wrak kan halen, zo’n obscuur smerig shopje waar niemand de ramen ooit
wast, met een rij merken in kleefletters op het glas, hier en daar een typische
schrijffout.
Wil je wat drinken, gaan we iets drinken, heb je dorst,
probeert hij nog, maar ze wil nu eigenlijk gewoon even alleen zijn, tegen iets
stampen, nog het liefst tegen zijn schenen eigenlijk, onnozele idioot, wie gaat
nu jongleren met haar telefoon, stoer op de rand van het voetpad.
Ze ziet het ding nog omhoog gaan, de lucht in, op het
hoogtepunt kantelen, ze houdt dan al haar hart vast, de telefoon kaatst op zijn
handpalm, een kind dat springt op een matras, het stuitert uit de baan die hij
had berekend, hij probeert nog, grijpt in de lucht in slowmotion, struikelt
half over zijn eigen voeten, maar hoe zijn ledematen ook van alles proberen, de
telefoon gaat ervandoor, de werkeloze vrijheid tegemoet.
Het moment van de impact heeft ze gemist, omdat ze hem nog wegtrok voor een voorbij grommende brommer die hij, verstrikt in zijn
verwoede doelmandans, niet had zien aankomen.
Misschien komt het alleen door de brommer. Misschien was
er na de val eigenlijk nog niks aan de hand.
Ze stappen naast elkaar richting centrum. Of eigenlijk
gewoon maar rechtdoor. Maakt niet uit nu waarheen. Gewoon even niet spreken.
Gewoon even proberen het dramatische dominospel van daarnet te aanvaarden.
Het is maar een telefoon, probeert ze zich hardop wijs te
maken.
Maar het is zoveel meer. Het is zijn kinderachtige manier
om haar te plagen, en dat gestuntel nu, dat onhandige kruipende onvermogen om
haar gewoon een klap in haar gezicht te verkopen en zich daarvoor eens niet te
verontschuldigen, maar gewoon doorvechten tot ze terugslaat. Ze zou zo graag
eens iemand hebben die zich voor niks en niemand verontschuldigt, die haar
gewoon heerlijk meesleept, sleurt, achter zich aan, de lege verte in, achter
hen een spoor van afval en scherven.